Gerard Kruisman, pseudoniem Gerard Cruys, 1944

Van meet af aan heeft vertalen een beslissende rol gespeeld in het leven van Gerard Kruisman (ps. Gerard Cruys). Als kind moest hij kunnen switchen tussen het Westfriese dialect, dat werd gesproken in zijn geboortedorp Wervershoof, en het Standaardnederlands. Zijn liefde voor taal motiveerde hem om Slavische Talen en literatuurwetenschap te gaan studeren en de liefde voor een vrouw bracht hem naar Denemarken, waar hij sinds de jaren zeventig woont en werkt. Zijn vertaaloeuvre bestaat uit meer dan zeventig titels uit het Deens, Russisch, Noors en Nederlands en vormt een weerspiegeling van zijn leven. Leven en werk vloeien in elkaar over, of zoals hij het zelf heeft verwoord: ‘Literatuur kan je helpen het leven te begrijpen.’
Het is aan zijn grote toewijding te danken dat de boeken van bijzondere auteurs zoals de Deen Jens Christian Grøndahl en de Rus Michaïl Sjisjkin de Nederlandse lezer hebben kunnen bereiken en verrijken.

English>>>

Hoe het begon in vogelvlucht
Gerardus Simon Joseph Kruisman werd op 2 maart 1944 geboren in het op-en-top katholieke dorp Wervershoof (West-Friesland), als nummer vijf in een gezin dat in totaal tien kinderen zou tellen.
Door de vroegtijdige dood van hun vader moesten drie kinderen al jong uit huis: twee zusjes gingen naar een meisjespensionaat (bij de nonnen) in Oudenbosch en Gerard ging naar het kleinseminarie Hageveld in Heemstede. Hij deed daar gymnasium A en verbleef daarna ook nog een jaar op het grootseminarie in Warmond. In juli 1962 verliet hij het katholieke ‘circus’ (zoals hij de moederkerk karakteriseert) en deed hij een aanvraag om vervroegd in militaire dienst te mogen. Hij diende daar van februari 1963 tot september 1964 bij de verbindingsdienst en zwaaide af als reserveofficier.
In zijn tijd op het seminarie maakte Kruisman kennis met Misdaad en straf van Fjodor Dostojevski en met de Russische filosoof Nikolaj Berdjajev die door Dostojevski beïnvloed was. Hun werk inspireerde hem zo dat hij graag Russisch wilde leren. Omdat hij na zijn diensttijd niet geselecteerd werd voor de opleiding Russisch aan de School voor de Militaire Inlichtingen Dienst, in Harderwijk aangeduid als ‘spionnenschool’, koos hij aansluitend voor de studie Slavische Talen (hoofdvak Russisch, bijvak Translation Studies) aan de Universiteit van Amsterdam (toen nog Amsterdamse Gemeente Universiteit). Op een zomercursus in Sint-Peterburg ontmoette hij Astrid Jensen (1943-1992) met wie hij in 1968 trouwde. Na zijn afstuderen in 1971 kreeg hij een tijdelijke aanstelling aan de Slavische Instituten van Utrecht en Groningen. Hij gaf daar vertaalcolleges Russisch aan eerste- en tweedejaars, van wie sommigen naderhand bekende vertalers werden, zoals Jean-Pierre Rawie, Hans Boland en Kristien Warmenhoven.
In de herfst van 1972 ging hij met een studiebeurs naar Leningrad (nu Sint-Petersburg) om Russische vertaaltheorieën te bestuderen. Hij maakte daar o.a. kennis met de literatuurwetenschapper en vertaler-professor Efim Etkind (1918-1999). Deze sterkte hem in de overtuiging dat hij in plaats van letterkundige literair vertaler moest worden. Toen Etkind in april 1974 in ongenade viel bij het Sovjetregime, wist Kruisman in binnen- en buitenland ruchtbaarheid te geven aan de zaak, met als gevolg dat Etkind al vrij snel (herfst 1974) naar Frankrijk mocht emigreren, samen met zijn gezin. (Zie Kruismans bijdrage in: Van Leningrad naar Sint-Petersburg, Nederlandse herinneringen aan een wonderlijke stad, pag. 47-68, ”La Russie sera belle”.)
Een belangrijke gebeurtenis was ook zijn ontmoeting met de Deense slaviste Grete Bentsen (1942-1985), die een scriptie over Anna Achmatova aan het schrijven was en met wie hij de colleges van Etkind volgde. Bentsen en Kruisman hebben een paar jaar later samen Max Havelaar van Multatuli (1981) en Dubbelspel van Frank Martinus Arion (1983) in het Deens vertaald.
Na een tijdelijke aanstelling aan het Instituut voor Algemene Literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam als assistent van dichter en vertaalwetenschapper James Holmes (1924-1986) in 1974 en 1975, emigreerde Kruisman (intussen gescheiden) het jaar daarop naar Denemarken vanwege zijn huwelijk met de Deense grafisch ontwerpster Vivi Qvistorff (1948). Het huwelijk hield stand tot 1995; ze kregen samen twee kinderen: Siri (1978) en Hedda (1980).
Sinds 2000 is Kruisman getrouwd met de Deense illustrator en storyteller Annette Bering Liisberg (1943).


Samenwerking andere vertalers
Als tweedejaarsstudent werd Kruisman benaderd door Uitgeverij Elsevier, die de zeer actuele memoires van Stalins dochter op de markt wilde brengen. De vertaling maakte hij samen met Astrid Jensen (die een tijdje Russisch had gestudeerd aan de universiteit van Kopenhagen) en Toon Rammelt, onder supervisie van Zacharias Anthonisse, kapucijner pater en hoogleraar theologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Er was een strakke deadline, de vertalers waren alle drie beginnelingen en er bestond nog geen goed Russisch verklarend woordenboek. Ze werkten intensief samen en het boek verscheen onder het pseudoniem E.L. Duret – waarschijnlijk om de Russen zand in de ogen te strooien. Twintig brieven aan een vriend kwam uit in 1967 en was daarmee Kruismans vertaaldebuut.
Al vrij snel kwam er een nieuwe opdracht, dit keer van De Arbeiderspers. De immer enthousiaste Martin Ros wist Kruisman over te halen om de beruchte roman Jama van Aleksandr Koeprin over het bordeelwezen in het oude Kiev (in 1970 uitgebracht onder de titel De kuil) te vertalen. Hij maakte deze vertaling samen met studiegenoot Jaap Hoepelman. De moeilijkheid van het origineel en hun relatieve onervarenheid speelden hun parten. Kruisman was naderhand niet tevreden over het resultaat maar van een voorgenomen herziening in 1981 is het nooit gekomen.
In 1970 – een jaar vóór zijn doctoraalexamen – werd Kruisman benaderd door Gerrit Komrij, destijds redacteur bij De Arbeiderspers en Uitgeverij Aquarius, met het verzoek een erotische (pornografische) roman te vertalen: Moskouse nachten van de totaal onbekende Russische auteur Vlas Tenin. Dat deed hij opnieuw samen met Hoepelman, zij het onder pseudoniem: Gert Nip en Jacoba Pront.

Op eigen houtje, maar niet alleen
Hoewel Kruismans eerste vertaling dus al dateerde van 1967, begon hij pas in 1975 serieus aan zijn vertaalcarrière. Hij had een hele lijst met interessante Russische auteurs samengesteld die volgens hem hoognodig in het Nederlands moesten worden vertaald. Daarmee stapte hij naar Meulenhoff, waar Laurens van Krevelen toen directeur was. Net toen hij het kantoor wilde verlaten zei, zei Kruisman met enige schroom: ‘Ik ken nog onvoldoende Deens, maar eigenlijk zouden jullie ook Verlos ons van de liefde van Suzanne Brøgger moeten uitgeven.’ Dat was niet tegen dovemans oren gezegd. Kort daarop kreeg hij daadwerkelijk de opdracht deze titel van deze Deense schrijfster en journaliste te vertalen, het boek was een pleidooi voor de vrijheid van het individu, niet in de laatste plaats op het gebied van de liefde en seksualiteit. Hoewel hij al een Deense titel, de thriller Negentien rode rozen van Torben Nielsen, had vertaald, zorgde deze vertaling voor een definitieve uitbreiding van zijn werkterrein. Voortaan zou Kruisman zowel uit het Russisch als uit het Deens (en ook Noors) vertalen.
Ook werd dit het begin van een zeer vruchtbare samenwerking met Meulenhoff, met name door toedoen van redacteur Wouter Tieges (1945-1996), die openstond voor nieuwe ideeën. De opdrachten volgden elkaar in rap tempo op. Ook de samenwerking met andere uitgeverijen zoals Querido, De Arbeiderspers en De Geus was goed en leverde nieuwe vertalingen op.
In 2006 ontving hij ‘wegens de grote rol die hij heeft gespeeld bij het introduceren van Deense literatuur’ de eervolle Deense Vertalersprijs (“Den danske oversætterpris”), toegekend door de literatuurcommissie van de Deense Kunstraad.
Hoewel Kruisman het overgrote deel van zijn oeuvre individueel tot stand bracht, bleven inspiratie en steun van collega-vertalers en anderen (zoals enkele redacteuren) van vitaal belang. Zelf noemt hij onder meer Astrid Jensen, Marko Fondse, Efim Etkind, Wouter Tieges, Gerrit Komrij, Diederik Grit, Grete Jensen, Cora Polet, Arthur Langeveld en Anne Stoffel.

Kruisman werd Cruys
Kruisman koos al vroeg in zijn vertaalcarrière voor een pseudoniem, omdat zijn naam vrij algemeen was. Op Hageveld werd hij altijd al ‘Kruis’ genoemd, en hij vond de levensloop van de zeevaarder Cornelis Cruys (1655-1727) passend door de link met het Russisch, het Scandinavisch en het Nederlands; Cornelis Cruys was van Noorse en Nederlandse komaf en in dienst van de Russische marine onder tsaar Peter de Grote.

 

Kruisman in 1995 tijdens de uitreiking van de Deense Elfeltprijs

De andere kant op
Kruisman vertaalde ook de andere kant op (Nederlands-Deens). Samen met Grete Bentsen vertaalde hij Multatuli en Arion voor uitgeverij Hekla in Kopenhagen. Bij de totstandkoming van deze vertalingen speelden redacteur Helga Lindhardt en Joost de Wit, de directeur van de Stichting voor Vertalingen (de voorloper van het Nederlands Literair Productie- en Vertalingenfonds), een belangrijke rol. In een interview in het tijdschrift Het Schrijvershuis van de Stichting Fonds voor de Letteren (later Nederlands Letterenfonds geheten), Herfst 2006, pag. 8-10 (“Het uitgooien van flessenpost”) reflecteert hij:

Het leek een wat gewaagd project: ik kende eigenlijk niet genoeg Deens en mijn collega kende niet genoeg Nederlands, maar het is wonderwel gelukt. Onze samenwerking was voortreffelijk en heel intens. De kritieken waren lovend – zowel voor Max Havelaar als voor Dubbelspel. Ik denk dat we (in alle bescheidenheid opgemerkt) een soort pioniersrol hebben vervuld: in de jaren tachtig begon er opeens veel meer belangstelling voor Nederlandse kwaliteitsliteratuur te komen: Brouwers, Mulisch, F. Springer, Nooteboom, Bernlef, Oek de Jong.

Vertalen blijft mensenwerk
Het vertalen van literatuur is volgens Kruisman een verantwoordelijke opgave en daarom is het voor hem altijd van groot belang geweest dat hij affiniteit had met de schrijver en het werk zelf. Voor hij met het daadwerkelijke vertalen begon, las hij het betreffende werk altijd grondig door. Vaak kende hij zo’n boek al omdat hij er een leesrapport of proefvertaling van gemaakt had voor een uitgever. Al lezende noteerde hij de problemen en merkwaardigheden van de tekst. Na deze inleidende fase kon het vertalen beginnen, waarbij hij de eerste twintig bladzijden bij voorkeur met de hand vertaalde. Daarna ging hij verder op de computer. Het was een kwestie van werkdiscipline; een roman vertalen beschouwde hij als een soort marathon en het was zaak zijn krachten goed te verdelen.
Volgens Kruisman kun je het beroep van vertaler nog het best vergelijken met dat van een uitvoerend kunstenaar, een concertpianist bijvoorbeeld. Of zoals hij het verwoordde tijdens een werkcollege Literair Vertalen aan de afdeling germanistiek van KUA (de Kopenhaagse Universiteit) in het voorjaarssemester van 1998:

Je moet je partituur analyseren en bestuderen, je inleven in het stuk dat gespeeld moet worden. Daarbij ben je genoodzaakt keuzes te maken, jouw invalshoek (interpretatie) te vinden. Het is ook niet te vermijden dat je al vertalend beïnvloed, geraakt, ontroerd wordt door het werk in kwestie: de zaken die daar aan de orde zijn (vaak van existentiële, emotionele aard) gaan je niet in je koude kleren zitten. Het is ook niet uitgesloten dat de vertaling door je eigen persoonlijkheid gekleurd wordt. Daardoor wordt die misschien juist levend, levensvatbaar, de moeite waard voor anderen. En toch mag je de auteur van het oorspronkelijke werk niet verraden. Je mag niet vergeten dat je alleen maar bemiddelaar bent. Maar die bemiddeling moet “door de taal heen” en moet in een nieuwe taal uitmonden, een taal waarvan de auteur van het oorspronkelijke werk geen kaas heeft gegeten. Daardoor wordt die vertaling weer in hoge mate jóúw werk, jouw bijdrage aan de Nederlandse c.q. Deense literatuur.

Nadenken over het verschijnsel taal en de praktische en theoretische problemen die zich bij het vertalen kunnen voordoen, was voor Kruisman vanzelfsprekend. Niet dat hij als vertaler aanwijzingen en beschouwingen uit de vertaalwetenschap voetstoots kon volgen, maar erover nadenken heeft hem wel inzicht gebracht. Zijn bijvakkeuze en universitaire aanstellingen als vertaaldocent hadden hem in contact gebracht met de vertaalwetenschap, en alhoewel hij daar naar eigen zeggen in de dagelijkse praktijk van het vertalen niet altijd iets aan had, bracht de vertaalstudie hem wel tot inzichten en een analytische benadering van het vak.
Of zoals hij het zelf beschreef: ‘Een vertaler is net als een auteur een schepper van illusies. En om dat doel te bereiken, mag hij heel ver gaan.’ Eenzelfde vertaalhouding spreekt uit de uitspraak over zijn werkwijze in een artikel in nummer 78 van Tijdschrift voor Slavische Literatuur over de door hem vertaalde roman De merkwaardige lotgevallen van soldaat Ivan Tsjonkin van Vladimir Vojnovitsj:

Toen ik de eerste hoofdstukken aan Marko Fondse liet lezen, moedigde die me aan nog wat driester te werk te gaan bij het overbrengen van Vojnovitsj’ humor. Op zijn aanraden vertaalde ik een groot aantal realia direct in het Nederlands. Zo ontstonden het dorp Rode (‘Krasnoje’), Marmeladum, Nieuw-Marmeladum, de kolchoz ‘De rode aar’, de Bonk, Borka de barg, kapitein Glimlaga (omdat hij altijd zo glimlachte) en ga zo maar door. Willem Weststeijn verweet me naderhand dat je een personage in een roman niet zomaar een nieuwe naam mocht geven. Glimlaga heette eigenlijk Miljaga, maar ik vond dat het er best mee door kon. Het moest namelijk leuk blijven, vond ik – ook in het Nederlands.

Vertaaloeuvre als weerspiegeling van het leven
Kruismans vertaaloeuvre vormt min of meer een weerspiegeling van zijn leven. In de werken die hij vertaald heeft herkende hij veel ervaringen en aspecten uit zijn eigen leven en dat heeft hem tijdens het vertaalproces geholpen. Dankzij zijn tijd in het leger als dienstplichtige kon hij zich goed verplaatsen in de roman De merkwaardige lotgevallen van soldaat Tsjonkin van Vladimir Vojnovitsj. Huwelijksproblemen en een midlifecrisis vormden een ware goudmijn voor het vertalen van de romans van Jens Christian Grøndahl. En omgekeerd waren de boeken een verrijking van zijn innerlijk leven.
Toen de door Kruisman vertaalde roman Onvoltooide liefdesbrieven van Michaïl Sjisjkin in 2014 genomineerd was voor de Europese Literatuurprijs nam hij deel aan het daaraan verbonden Vertalersgeluktournee. In de lezing ‘Een oefening in medemenselijkheid ’ die hij hield in Groningen, formuleerde hij zijn visie op het leven als vertaler:

Ook een vertaler is voortdurend in de weer met fragmenten, met het onaffe: het is een kwestie van (her)schikken en schaven, zoeken naar het juiste woord, de juiste toonzetting en melodie. Uiteindelijk is vertalen een oefening in medemenselijkheid: je moet empathie hebben voor de schrijver, voor zijn boek, voor zijn taal, voor zijn romanfiguren, voor de lezer. “Van Tolstoj heb ik geleerd dat ik niet bang moet zijn om naïef te wezen,” zegt Sjisjkin. En ik, zijn vertaler, zeg het hem na. (…) Wat me bij Sjisjkin bijzonder aanspreekt, is zijn menselijkheid, zijn humanisme. Daarmee ligt hij op dezelfde lijn als zijn grote voorgangers Dostojevski en Tolstoj. Het was voor mij als vertaler heel belangrijk om die boodschap goed te laten overkomen.

Als je niet dagelijks omringd wordt door je moedertaal, is het belangrijk om je kennis ervan te blijven voeden. Deels om die reden gaf Kruisman tien jaar (van 1988 tot 1998) Nederlands aan Studieskolen, een instelling voor volwassenenonderwijs in Kopenhagen, zowel aan beginners als aan gevorderden. Daarnaast was hij vijf jaar verbonden aan de Kopenhaagse Universiteit (van 1995 tot 1999), waar hij taalverwerving doceerde aan de afdeling Nederlands. Deze functies verschaften hem bovendien extra inkomsten en die waren noodzakelijk. Het vertalen van literatuur leverde ondanks de vele opdrachten en subsidies van het Fonds voor de Letteren, zoals het Nederlands Letterenfonds voorheen heette, niet altijd genoeg op om van te leven.
Verder heeft Kruisman altijd een aantal trouwe meelezers (gehad) in Nederland die hem voor de ergste blunders wisten te behoeden. Ook het feit dat hij uit verschillende brontalen (Russisch, Deens, Noors) werkte, heeft zijn Nederlands ‘scherp’ gehouden. Tot slot bleef ook het lezen van Nederlandse literatuur van belang, zoals Cora Polet hem adviseerde.

Contact met schrijvers
Kruisman heeft eigenlijk nooit de behoefte gehad om schrijvers te benaderen (de levende noch de dode). Hij zag het zo: de schrijver heeft ‘zijn ei gelegd’ en heeft daardoor in zekere zin afstand gedaan van zijn werk. Uiteraard heeft hij schrijvers ontmoet op de grote boekenbeurs van Kopenhagen (Bogforum) en tijdens symposia, zoals Grøndahl, Jungersen, Balle, Eriksen, Høegh, Ramsland, Romer, Hultberg, Leine.
Met twee schrijvers had hij wel nauwer persoonlijk contact: Suzanne Brøgger en Michaïl Sjisjkin. De eerste was bevriend met zijn vriendin (en co-vertaler) Grete Bentsen en Sjisjkin organiseerde ooit een werkgroep met zijn vertalers waarvan Kruisman de resultaten in handen kreeg via de Noorse vertaalster Marit Bjerkeng. Kruisman deed daar zijn voordeel mee bij het vertalen van de roman Venushaar. Met Sjisjkin heeft hij sindsdien regelmatig mailcontact; daarin gaat het niet zozeer over vertaalproblemen als wel over de (wan)toestanden in Poetins Rusland. Hij heeft hem ook een paar keer persoonlijk ontmoet in Amsterdam en in Denemarken.

De receptie van de vertaalde werken
Gedurende een periode van ruim veertig jaar heeft Kruisman een belangrijk deel van de Deense, Russische en Noorse literatuur toegankelijk gemaakt voor de Nederlandse lezer. Omdat de door hem vertaalde werken, op misschien een enkele uitzondering na, altijd zijn besproken in de geschreven pers droeg hij ook indirect bij aan de ontsluiting van deze literatuur.
De reacties op zijn vertalingen waren over het algemeen positief, al werd en wordt er in recensies doorgaans weinig aandacht aan de vertaling besteed, zoals Diederik Grit schreef in zijn proefschrift (Driewerf zalig Noorden – Over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië) van 1994, in het hoofdstuk “Nederlandse literatuur in Deense ogen, 1900-1990”, pag. 207-208:

Een gunstige ontwikkeling in deze periode [1980-1990] is dat zich een aantal gekwalificeerde vertalers op de markt aandient. De in Kopenhagen wonende Nederlandstalige vertaler Gerard Kruisman (vertaler uit het Russisch en Deens – onder andere van Johannes V. Jensen en Suzanne Brøgger – en winnaar van de Aleida Schotprijs voor vertalingen) werkt samen met zijn Deense collega Grete Bentsen aan vertalingen van Multatuli en Arion. (…) In de vele recensies wordt als gewoonlijk weinig aandacht besteed aan de vertaling als zodanig, maar voor zover dat gebeurt is het bijna steeds positief (…).

Recensenten als Aad Nuis, Kees Fens, Marko Fondse, Kester Freriks, Maarten ’t Hart, Michaël Zeeman, Arthur Langeveld, Willem Weststeijn, Marjolein de Vos en Michiel Krielaars hebben zich lovend over Kruismans vertalingen uitgelaten. Laatstgenoemde noteerde in zijn recensie in van de roman Onvoltooide liefdesbrieven van Michaïl Sjiskin (NRC Handelsblad, 12 april 2013): ‘Je kunt alleen maar hopen dat ook Sjiskins andere boeken gauw in het Nederlands worden vertaald en dan het liefst door Gerard Cruys.’ En dat gebeurde ook en met succes, want Jesse van Amelsvoort merkte subtiel op in zijn recensie van Venushaar in 8Weekly van 9 januari 2015 dat ‘vertaler Gerard Cruys Sjiskin voor de tweede keer een mooie dienst bewijst’. Beide vertalingen werden bovendien genomineerd voor de Europese Literatuurprijs en Venushaar ook nog voor de Filter Vertaalprijs.

Kruisman in 1981 bij de ontvangst
van de Aleida Schot-prijs, samen
met zijn driejarige dochtertje Siri

Op de website van Literair Nederland schreef Jan de Kater op 12 september 2013 het volgende over de vertaling door Kruisman van Preludes van Peer Hultberg: ‘Peer Hultberg (1935-2007), die vooral na 1985 zeer productief was, wordt in Denemarken als een belangrijk prozavernieuwer beschouwd doordat hij een eigen invulling weet te geven aan de moderne stijlvorm “stream of consciousness”. Op basis van deze goed lezende vertaling lijkt die reputatie zeer wel verdiend.’
In het juryrapport van de Aleida Schotprijs die hij in 1981 kreeg toegekend voor zijn vertalingen uit het Russisch van Vladimir Vojnovitsj en Sasja Sokolov stond de volgende loftuiting: ‘Kruisman is een virtuoos vertaler (…) bovendien beschikt hij over een gevarieerde, vaak originele woordkeus en een goed ontwikkeld stijlgevoel.’

Edith Koenders

Met dank aan Gerard Kruisman voor het schriftelijk verstrekken van informatie.


Kruisman is in de loop van zijn vertaalcarrière drie keer in de prijzen gevallen, het betreft:

• De Aleida Schotprijs (1981) voor zijn vertalingen uit het Russisch van Vladimir Vojnovitsj en Sasja Sokolov
• De Deense Elfeltprijs (Elfeltlegatet, 1995) voor zijn literaire vertalingen uit het Deens.
• De Deense Vertaalprijs 2005 (Den danske Oversætterpris, 2006) voor zijn hele vertaaloeuvre Deens-Nederlands, die op 20 september 2006 in de Amstelkerk te Amsterdam werd uitgereikt. Het juryrapport werd voorgelezen door professor dr. Henk van der Liet, en een fragment uit Jens Christian Grøndahls Stilte in oktober werd voorgedragen door vertaalster Cora Polet. De prijsuitreiking was ook het startschot voor drie Deense literaire avonden in de Balie (‘Zichtlijnen moderne Deense literatuur’), waar het publiek kon kennismaken met een aantal Deense schrijvers: Peter Adolphsen, Helle Helle, Ida Jessen, Christian Jungersen, Pia Juul, Morten Ramsland, Dorrit Willumsen en hun Nederlandse vertalers: Edith Koenders, Kor de Vries, Gerard Kruisman.
• In 2012 kreeg Vladimir Makanin de Europese Literatuurprijs; zijn werk was in Nederland vertaald door Arthur Langeveld (Underground) en Gerard Cruys (de rest).
• In 2014 was Kruismans vertaling van Sjisjkins Onvoltooide liefdesbrieven genomineerd voor de Europese Literatuurprijs. In 2015 stond ook Venushaar op de longlist van de Europese Literatuurprijs.
• In 2015 was zijn vertaling van Sjisjkins Venushaar tevens genomineerd voor de Filter Vertaalprijs.

Terug naar overzicht >>>