Estella Dorothea Salomea Hertzveld, 1837-1881

Vandaag de dag is Estella Hertzveld zo goed als vergeten en alleen nog bekend bij een kleine groep liefhebbers van negentiende-eeuwse literatuur vanwege haar oorspronkelijke dichtwerk, bijeengebracht in Gedichten (1881). Nog onbekender is haar vertaaloeuvre, dat vooral poëzie van Engelse, Noorse, Duitse en Amerikaanse schrijvers omvat. Hoewel het maar om zeven publicaties gaat, zijn ze van grote cultuurhistorische waarde. Ze werpen namelijk licht op de negentiende-eeuwse Joodse lees- en schrijfcultuur in Europa en de rol van vrouwen daarin. Haar grote voorbeeld was de Engelse schrijfster Grace Aguilar (1816-1847), die verhalen, gedichten en bespiegelingen over het Joodse geloof publiceerde. Van enkele literaire auteurs vervaardigde zij vertalingen samen haar zus Maria Hertzveld (1839-1909), die dan het proza voor haar rekening nam. Daarnaast vertaalden zij samen teksten op het gebied van de jodenemancipatie.

English>>>

Dichterlijk talent
Estella Hertzveld groeide op in een burgerlijk joods milieu. Haar moeder, Devora Elka Halberstamm (1814-1904), kwam uit Warschau en haar vader, Salomon Hartog Hertzveld (1806-1893), was hoofdcommies van het Departement van financiën, afdeling directe belastingen te Den Haag. Haar ouders waren niet streng in de leer, maar gaven hun zes kinderen, van wie Estella de oudste was, wel Joodse waarden en tradities mee.
Hertzveld begon al jong met dichten en debuteerde op haar vijftiende in de Vaderlandsche letteroefeningen (1853, p. 38) met ‘Saüls dood’. Daarna volgden tien productieve jaren. Veel gedichten verschenen in periodieken die speciaal voor een joods publiek bestemd waren, zoals het Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje en Weekblad voor Israëlieten. Binnen die kringen werd ze al snel gevierd als een groot dichterlijk talent. Tegelijkertijd bereikten haar gedichten ook een breder publiek, mede dankzij haar contact met Geertruida Bosboom-Toussaint. De poëzie van Hertzveld werd ook gepubliceerd in het vrijzinniger Nederlandsch jaarboekje voor vrijmetselaren en in algemeen-culturele periodieken, zoals Geïllustreerd Stuivers-Magazijn, Jaarboekje Aurora, Jaarboekje voor rederijkers, Castilia. Jaarboekje aan de Fraaie Letteren gewijd en de door Bosboom-Toussaint geredigeerde Almanak voor het schoone en goede. Haar gedicht ‘Triomflied der beschaving’ (1866), waarin ze oorlogsgeweld veroordeelde en medemenselijkheid bepleitte, bereikte een groot publiek. Veel mensen kenden de eerste regels uit hun hoofd1:

’t Is geen waan, het is geen droom,
Uit de werkplaats van den stoom,
Uit zijn smidsen, uit zijn kaamren,
Klinkt in het rusteloos bonzen en haamren,
Wijd en zijd,
De psalm der beschaving,
’t Lied van vooruitgang, verbroed’ring, ontslaving,
Het dreunend triomflied van onzen tijd.2

Het gedicht bleef nog lang bekend: in de eerste decennia van de twintigste eeuw werd het herhaaldelijk geciteerd in kranten en tijdschriften, en voorgedragen op verenigingsavonden en op de radio, met name in de context van de vredesbeweging in Nederland.3

Gedichten (’s-Gravenhage 1881)

Nadat ze in 1863, op haar zesentwintigste, met de zakenman Jacobus Hijmans (1816-1896) was getrouwd, nam haar dichterlijke productie af. Ze richtte zich voornamelijk op de zorg van hun zes kinderen. Het overlijden van haar vierjarige zoontje in 1872 drukte zwaar op haar gemoedsgesteldheid. Haar zwager George Belinfante, die uitgever was in Den Haag, wilde haar verzamelde werk graag uitgeven, maar ze wimpelde zijn verzoeken in eerste instantie af. Pas toen ze ernstig ziek werd, ging ze alsnog akkoord. Het resultaat was een kloeke bundel van bijna vierhonderd bladzijden, die ze opdroeg aan haar kinderen. Vlak voordat ze in 1881 aan tuberculose stierf, rolde het van de drukpers.4

Haar verlicht-Joodse opvoeding speelde een belangrijke rol in haar werk. Ze bewerkte veel oudtestamentische verhalen en predikte een vrome levenshouding. Daarnaast had ze oog voor de specifieke rol die vrouwen in de samenleving konden vervullen. Ze dichtte niet alleen over de exemplarische levens van Bijbelse vrouwen, maar ook over historische vrouwen als Maria Theresia van Oostenrijk (1717-1780). Ze zette zich bovendien actief in voor vrouwenemancipatie door in Arnhem een afdeling op van de Nederlandse vrouwenvereniging Arbeid Adelt op te richten. In 1873 werd ze penningmeester van het hoofdbestuur.

Joodse lees- en schrijfcultuur
Hertzveld publiceerde niet alleen oorspronkelijk werk, maar ze vertaalde ook gedichten uit het Engels, Duits en Noors. Daarnaast oefende ze zich in het Deens, Frans en Italiaans, blijkens een manuscript met taaloefeningen dat zich in de collectie van het Literatuurmuseum te Den Haag bevindt. Het is niet bekend of het hier om zelfstudie ging of dat ze ook een vorm van privéonderwijs ontving.
Een deel van deze vertalingen kwam tot stand in samenwerking met haar anderhalf jaar jongere zus Maria, die zich over de prozateksten boog. Haar oeuvre beperkt zich (voor zover bekend) tot twee korte oorspronkelijke Nederlandstalige verhalen, een uit het Engels vertaald verhaal en de in samenwerking met haar zus vervaardigde vertalingen. Anders dan Estella ontwikkelde zij niet een zelfstandige carrière als schrijfster.

Estella Hertzveld koesterde grote bewondering voor het werk van de joods-Engelse schrijfster Grace Aguilar, die zich met haar romans, gedichten en meditaties vooral op een publiek van Joodse vrouwen richtte. In het lofdicht ‘Boven de graven’ prees Hertzveld de godsdienstige bezieling en verbeeldingskracht van de Engelse dichteres: uit haar werk sprak ‘echte vrouwenwaarde’ en ‘diepte van gevoel en kracht van fantasie’.5 Samen met haar zus Maria publiceerde Estella in het Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje van 1855 een selectie uit Aguilars postuum uitgegeven Sabbat Thoughts and Sacred Communings (1853). Estella nam de gedichten voor haar rekening en Maria het proza. Op het titelblad van het jaarboekje prijkte een portret van Aguilar.

In diezelfde jaargang werd ook een bundel met vertalingen van Aguilars gebeden en bespiegelingen door de gezusters Herzveld aangekondigd. Deze zou bij M. Coster te Amsterdam verschijnen, maar daarvan is geen exemplaar bekend. Wel publiceerde Estella Hertzveld in het Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje drie jaar later ‘Opzien tot God’, een vertaling van ‘Sabbath Thoughts’ van Aguilar. Ze deed dat mogelijk op verzoek van de redactie, die mededeelde dat zij enkele gedichten van de ‘beroemde romanschrijfster’ toegezonden hadden gekregen.6 Wie de vertaling vergelijkt met het origineel komt onder de indruk van Hertzvelds taalvirtuositeit. Ze paste het rijmschema aan (van ababcc naar abbacc) en vertaalde vrij, maar toch zo dat de geest van de originele tekst behouden bleef. Een voorbeeld kan dat duidelijk maken. De laatste strofe van Aguilars gedicht luidt:

Yet grant us still those loving ties
Which long this earth with joy have blest –
But les us seek beyond the skies
The love on which our souls may rest;
Oh, quick descend! And with thy power,
Bless, Lord, the spirit’s lonely hour.

Hertzveld maakte daarvan:

Behoud, ô God, wat ons op aard
Met liefde omsingelt, trouw en teêr,
Doch leer ons dat in hooger spheer
De hoogste liefde ons best bewaart.
Daal, daal in zegen! zend, ô Heer,
Uw licht in de eenzame ure neêr!

Behalve Aguilar was er nog een joods-Engels schrijfster die de gezusters Hertzveld inspireerde: Charlotte Montefiore (1818-1854). Montefiore en Aguilar werkten nauw samen: ze richtten het tijdschrift The Cheap Jewish Library (1841-1849) op en schreven daar veel bijdragen voor. Maria Hertzveld vertaalde een van Montefiores verhalen: ‘Het diamanten-eiland’ (1855) en publiceerde dit in het Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje.

Amerikaanse en Noorse vertalingen
Behalve van Aguilar en Montefiore vertaalden de gezusters Hertzveld ook werk van mannelijke schrijvers die de emancipatie van joden nastreefden. Zo vervaardigde Estella vertalingen voor het Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje van twee Duitse rabbijnen: Ludwig Philippson (1811-1889) (het oratorium ‘Mozes op Nebo’) en Michael Sachs (1808-1864) (‘Wekstem ten plicht)’. Daarnaast vertaalde ze samen met haar zus Maria een verhaal van de Noorse dichter en publicist Henrik Wergeland (1808-1845). Hij studeerde theologie en ontwikkelde zich tot een progressief denker op godsdienstig terrein. Daarnaast was hij een vurig patriot: hij ijverde voor de vermindering van de Deense invloed in Noorwegen. Tegenwoordig wordt hij beschouwd als de grondlegger van de moderne Noorse literatuur: zijn invloed is zichtbaar in het werk van Henrik Ibsen en Bjørnstjerne Bjørnson.

Estella en Maria vertaalden Wergelands verhaal ‘De tre’ (‘De drie pelgrims’). Estella nam de gezangen voor haar rekening en Maria het proza. Het verhaal kan gelezen worden als een pleidooi voor religieuze tolerantie. Een jood, christen en moslim treffen elkaar in de Syrische woestijn, waar ze elk een lied ter ere van hun God aanheffen. Bij het afscheid drukken ze elkaar de hand en later beseffen ze pas dat diepe vroomheid hen verbindt. In een toelichting prees de redactie van het Onafhankelijk Israelietisch Orgaan Wergelands onvermoeibare inspanningen voor de gelijke behandeling van joden in Noorwegen.

Een zelfde ruimdenkende geest ademen de twee gedichten die Estella Hertzveld van de Amerikaanse pedagoog en dichter Henry Longfellow (1807-1882) vertaalde. Het eerste, ‘Sandalphon’, was voor het eerst, zonder naamsvermelding van de auteur, in het Amerikaanse tijdschrift The Atlantic Monthly van 1858 verschenen. Kennelijk had Hertzveld de beschikking daarover, maar onduidelijk is of ze deze vertaling op eigen initiatief maakte of dat de redactie haar om een vertaling had verzocht. Het gedicht ging over de aartsengel Sandalphon, die gebeden van mensen verhoorde. Longfellow stelde onomwonden dat het om een fabel ging die door joodse geleerden was gecreëerd, maar die wel fascineerde en inspireerde. Hertzvelds hanteerde een vrije vertaalstijl: ze bouwde de zesregelige strofen om tot achtregelige, koos haar eigen woorden, maar liet de inhoudelijke boodschap intact. Dit is goed te zien in het volgende fragment:

It is but a legend, I know, ‒
A fable, a phantom, a show,
Of the ancient Rabbinical lore;
Yet the old mediaeval tradition,
The beautiful, strange superstition,
But haunts me and holds me the more.7

Hertzveld maakte ervan:

’t Moge een beeld, een fabel wezen,
Die voor eeuwen werd gewrocht
In de leerschool der Rabbijnen,
Waar de geest naar hooger zocht: ‒
Juist die grijzende overleevring
Die dat denkbeeld overbragt,
Juist het wondre dier gedachte,
Boeit me als met tovermagt.8

Ook uit Hertzvelds vertaling van ‘The builders’ van Longfellow blijkt dat ze zich vrijheden veroorloofde. Ze kortte de tekst in, behield het metrum, veranderde het rijmschema en koos haar eigen bewoordingen. Op die manier vertolkte ze de centrale gedachte van Longfellows gedicht – namelijk dat alle mensen op hun eigen, even waardevolle wijze bijdragen aan het grotere geheel en dat niets ongezien blijft door God ‒, maar maakte ze er toch een nieuwe dichterlijke creatie van.

Waardering
Kwantitatief gezien bleef het aantal vertalingen van de Estella en Maria Hertzveld beperkt. Toch zijn ze van belang, omdat ze laten zien hoe vertalingen bijdroegen aan de verspreiding van joodse literatuur in het negentiende-eeuwse Europa en welk aandeel vrouwen daarin hadden. Aguilars romans en geschriften speelden bijvoorbeeld een belangrijke rol in de vroegnegentiende-eeuwse emancipatie van joden en kreeg dankzij vertalingen een bredere verspreiding.
De specifieke bijdrage van de gezusters Hertzveld werd in het buitenland opgemerkt. De Albaanse feministe Dora d’Istria (1828-1888), die voornamelijk in het Frans publiceerde, nam hun namen op in Des Femmes, par un femme (1865). 9 In dit overzichtswerk behandelde ze de positie van vrouwen in verschillende Europese en oosterse culturen. Ze noemde Estella en Maria Hertzveld als positieve voorbeelden van de groeiende aandacht binnen de Joodse cultuur voor de ontwikkeling van vrouwen. Estella en Maria Hertzveld kwamen ook uitvoerig aan bod in een Duits overzichtswerk uit 1879 over het aandeel van Joodse vrouwen in de geschiedenis, literatuur en kunst van de rabbijn Meyer Kaiserling (1829-1905).10 Hij prees met name hun vertalingen van het werk van Philippson en Montefiori en benadrukte zo het belang van een levendige vertaalcultuur en de ontwikkeling van vrouwen binnen de Joodse cultuur.
Toen Estella Hertzveld stierf, werd ze niet alleen om haar oorspronkelijke werk maar ook om haar vertaaltalent geprezen. In het Weekblad voor Israelieten (11 nov. 1881) werd zij een ‘génie des langues’ genoemd. Volgens haar zwager G. Belinfante schreef ze bovendien verzen in andere talen, maar die verschenen (voor zover bekend) niet in druk.11
Wellicht zijn er nog meer vertalingen te vinden in periodieken en jaarboeken. Over haar werkwijze en de samenwerking met haar zus Maria valt misschien nog informatie te putten uit haar correspondentie met haar man en verschillende tijdgenoten.12

Lotte Jensen


1. Zie Auke van der Woud, Een nieuwe wereld. Het ontstaan van het moderne Nederland (Amsterdam 2006), p. 111-112.
2. Estella Hijmans-Hertzveld, Gedichten (’s-Gravenhage 1881), p. 366.
3. Zie bijvoorbeeld de Texelse Courant (26 februari 1903), De Zondagsbode, doopsgezind weekblad (8 november 1914), Schager Courant (26 april 1930) en Vredes Pers Bureau ten dienste van de vredesbeweging in Nederland (7 mei 1935; 18 december 1936).
4. Zie haar levensbeschrijvingen: G. Belinfante, ‘Estella Hijmans-Hertzveld’. In: De Nederlandsche spectator (1881), 399-402 en Daniël M. Metz, ‘Hertzveld, Estella Dorothea Salomea’. In: Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland.  (28/04/2015). Met dank aan Henk Eijssens voor zijn aanvullingen en suggesties.
5. Hijmans-Hertzveld, Gedichten, p. 155.
6. Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje (1558-1859), p. 65.
7. Anonym [H. Longfellow], ‘Sandalphon’. In: The Atlantic Monthly, vol. 1 (1858), p. 744-745.
8. Estella Hertzveld, ‘Sandalphon’. In: Nederlandsch-Israelietisch jaarboekje, vol. 10 (1858-1859), p. 53-54.
9. Dora D’Istria, Des femmes par une femme, vol. 2 (Paris 1865), p. 335-336.
10. Meyer Kayserling, Die Jüdischen Frauen in der Geschichte, Literatur und Kunst (Leipzig 1879), p. 298-299.
11. Anoniem, ‘Estella Hijmans-Hertzveld’. Bijvoegsel Weekblad voor Israelieten (11 nov 1881).
12. Joep Wijnberg-Stroz putte rijkelijk uit de brieven van Estella en haar man Jacobus Hijmans voor haar levensbeschrijving. Zie Joep Wijnberg-Stroz, ‘Estella Hertzveld, dichteres, echtgenote en moeder’. In: Nieuw Israëlitisch Weekblad (1 april 1994), 12-13. De CEN (Catalogus Epistularum Neerlandicarum) vermeldt ook correspondentie met anderen, onder A.C. Kruseman, J.P. de Keyser en A.P. de Génestet.

Terug naar overzicht >>>

Dit bericht werd geplaatst in de categorie Vertalers vanuit het Duits, Engels, Noors.