Maria Elisabeth Hyacinthe Belpaire is als schrijfster, vertaalster en rijke mecenas van enorm belang geweest voor het literaire en culturele landschap in België. Hoewel Franstalig opgevoed, koos ze er al snel voor het Vlaams te gebruiken voor haar literaire, journalistieke en vertaalwerkzaamheden. Haar vertaaloeuvre is maar klein: ze vertaalde vijf romans van de Deen Johannes Jørgensen en de Noor Bjørnstjerne Bjørnson en 21 sprookjes van H.C. Andersen en vier sprookjes van de Noor Peter Christen Asbjørnsen. Ook het aantal cultuurbemiddelende artikelen over Scandinavische literatuur van haar hand is bescheiden. Desondanks wist Belpaire dankzij haar positie veel invloed uit te oefenen op de introductie van bepaalde Scandinavische literaire auteurs en stromingen in Vlaanderen.
Levensloop
Marie Belpaire werd op 31 januari 1853 geboren in Antwerpen, waar ze tot het einde van haar leven op 9 juni 1948 bleef wonen. Zij was de jongste dochter van Alphonse Belpaire (1817-1854) en Betsy Teichmann (1821-1900). Haar vader was ingenieur en haar moeder kwam uit een familie van rijke Antwerpse industriëlen. Belpaire’s grootvader Theodore Teichmann (1788-1867) was ten tijde van haar geboorte gouverneur van de provincie Antwerpen en een zeer invloedrijke figuur. Na het overlijden van haar vader, Marie was slechts een jaar oud, ging haar moeder met de kinderen bij de grootouders wonen. Marie kwam zo al op jonge leeftijd in contact met veel belangrijke mensen uit het culturele en intellectuele leven van Antwerpen.
Belpaire kreeg het grootste deel van haar opleiding thuis, waarbij de nadruk lag op vreemde talen, waaronder het Zweeds, en kunst. Ze ontwikkelde een voorliefde voor literatuur, aanvankelijk vooral die uit de Engelse romantiek. Enkele andere van haar favoriete schrijvers waren Alfred de Musset (1810-1857), Alphonse de Lamartine (1790-1869) en Charles Dickens (1812-1870). Andere invloeden op Belpaire waren dichters en denkers van de katholieke romantiek van de negentiende eeuw, zoals Antoine Frederic Ozanam (1813-1853), Jean Baptiste Henri Lacordaire (1802-1861) en Herman J.A.M. Schaepman (1844-1903). Belpaire was nooit getrouwd en had geen kinderen. Daardoor kon ze zich volledig wijden aan haar schrijven en weldadigheid.
Door een persoonlijke ontmoeting met de Antwerpse schrijvers Johan Alfred de Laet (1815-1891) en Jan van Beers (1821-1888) werd haar belangstelling gewekt voor de Vlaamse literatuur. Ook Hilda Ram (pseudoniem van Mathilde Ramboux 1858-1901), Louisa Duykers (1869-1952), Johannes Jørgensen (1866-1956) en August van Cauwelaert (1885-1945) hadden literair gezien een sterke invloed op Belpaire.
Haar debuut op literair vlak werd een bundel Vlaamse kortverhalen Uit het leven (1887), waarin meerdere van haar eerste schetsen en verzen verzameld zijn. Vanaf het begin van de jaren 1890 namen Belpaire’s bijdragen in Vlaamse en Nederlandse tijdschriften zoals Het Belfort en Dietsche Warande (voor hun vereniging) stelselmatig toe.
Het was tevens Hilda Ram die Belpaire introduceerde bij de Vlaamse beweging, haar Nederlands leerde en haar in contact bracht met de christelijk-sociale vrouwenbeweging. Hilda Ram en Louisa Duykers steunden Belpaire in al haar acties en projecten.
Voorbeelden van zulke ondernemingen waren het stichten van talrijke pedagogische instellingen zoals de Katholieke Middelbare Beroepsschool voor Juffrouwen (1874) en de Katholieke Hogeschool voor Vrouwen (1919) en het oprichten van vrouwenorganisaties als de Constance-Teichmannkring (1899 – naar Belpaire’s rolmodel en tante), waar vrouwen Vlaams en andere talen leerden en kennismaakten met goede Vlaamse kinderliteratuur, en de Constance-Teichmannbond (1910-1920)1.
Hoewel Belpaire in al haar strevingen een conservatief-traditionele rol als echtgenote en moeder propageerde (in haar Vrouweninvloed 1903), schetst haar eigen optreden een ander beeld. Bij de Dietsche Warande en Belfort (DWB, zie beneden) verzamelde Belpaire veel vrouwelijke auteurs om zich heen en onderhield zij een groot vrouwennetwerk. In die zin promootte ze de carrières van vrouwen, net zoals ze dat deed met de stichtingen van haar scholen.
Ook haar positie in het tijdschrift DWB, hoewel officieel geleid door mannelijke hoofdredacteuren, en in al haar stichtingen en activiteiten, werd gekenmerkt door grote macht en invloed. Belpaire rechtvaardigde deze positie niet alleen door haar rijkdom, maar ook door zichzelf als moederfiguur te positioneren. Erenamen zoals ‘Moeder Overste’, ‘Mamieke’ of ‘Moeder van Vlaanderen’ laten dit zien.
Religiositeit, vooral het katholieke geloof, had een zeer hoge prioriteit in de familie Belpaire. De schrijfster hield zich haar hele leven bezig met geloofsvragen en publiceerde onder meer haar opvattingen over geloof en kunst in een verzameling essays getiteld Christen Ideaal (1897).
Kunstmecenaat en liefdadigheid
In de families Teichmann en Belpaire werd kunst hoog gewaardeerd. Ze hadden de overtuiging dat kunst niet alleen thuis genoten moest worden, maar zoveel mogelijk voor alle mensen toegankelijk gemaakt moest worden ’ter verheffing van het volk’ (Persyn 1963, 57). Een enorm fortuin, dat kunststeun en liefdadigheid mogelijk maakte, kwam van grootmoeders kant in de familie en bleef in vrouwelijke handen. De vier dochters van gouverneur Teichmann wijdden zich met grote ijver aan liefdadigheid. Ook Belpaire, die als jongvolwassene al aandeelhouder was van de familiefabriek (de Koninklijke Buskruitfabriek Cooppal te Wetteren) en over aanzienlijke middelen beschikte, zette dit werk met grote inzet voort. Haar grootste en langstlopende kunstproject (in bredere zin gezien) was de oprichting en instandhouding van het cultuurtijdschrift Dietsche Warande en Belfort.
Daarnaast startte en steunde Belpaire nog tal van andere initiatieven. Tijdens de Eerste Wereldoorlog steunde ze de soldatenkunstenaarsgroep Kunst aan den IJzer. Ze bevorderde muzikale projecten zoals het Vlaams Kwartet aan het Antwerpse Conservatorium en richtte de Beethoven-Broederschap op. Ook riep ze projecten in het leven ter financiële ondersteuning van kunstenaars, zoals de Artiestenpenning (1943).
Literaire en culturele werkzaamheden
Door haar begaanheid met het lot van haar Vlaamse landgenoten die zich verzetten tegen de Franse dominantie van het openbare leven, raakte Belpaire betrokken bij de Vlaamse beweging. Samen met priester August Cuppens (1862-1924) richtte zij in 1898 het geheime genootschap Eigen Leven op. Deze culturele kring was bedoeld om de katholieke kant van de Vlaamse beweging te versterken en te voorkomen dat wat in hun ogen liberalen waren de overhand kregen. Een van hun projecten was om twee Vlaamse tijdschriften samen te voegen tot één nieuw tijdschrift. Belpaire kocht de Dietsche Warande (opgericht in 1855) van eigenaar Paul Alberdingk Thijm (1827-1904). Alfons Siffer (1850-1941) bleef eigenaar van Het Belfort (opgericht in 1886), drukker en uitgever van het nieuwe tijdschrift, maar ook hier zou Belpaire alle financiële lasten dragen. De twee oude eigenaren kregen een plaats in de redactie van het nieuwe tijdschrift, dat voortaan Dietsche Warande en Belfort (DWB) heette.
Aanvankelijk zou de inhoud van het nieuwe tijdschrift een algemeen cultureel karakter dragen (wat vooral de bedoeling was van hoofdredacteur Emiel Vliebergh (1872-1925) en redacteur Lodewijk Scharpé (1869-1935)). Ondersteund door Jules Persyn (1878-1933), hoofdredacteur vanaf 1907, zette Belpaire haar wens door om het tijdschrift een literaire wending te geven.
De twee ‘oude’ tijdschriften waren al doordrongen van de neogotische en romantische geest, die ook sterk voelbaar was in DWB. Een doorgaans vijandige houding tegenover jonge schrijvers van onder meer de Nederlandse Tachtigers en enkele Vlamingen, bijvoorbeeld August Vermeylen (1872-1945), kortweg de ‘Modernen’ genoemd, domineerde in DWB. De literaire vernieuwingsinspanningen kwamen altijd uit niet-confessionele hoeken, wat uiteraard op sterke weerstand stuitte van Belpaire en haar collega’s.
Belpaire speelde een enorm belangrijke rol bij de oprichting en instandhouding van DWB. Tot aan de Eerste Wereldoorlog kwamen de financiële middelen uitsluitend uit haar portemonnee en ook daarna behield ze haar sterke invloed op de redactie. De omvang van Belpaire’s engagement wordt nog duidelijker als je bedenkt dat DWB, een van de oudste Nederlandstalige tijdschriften, nog steeds bestaat.
Belpaire’s eigen werken
Belpaire schreef proza, waaronder de verhalenbundel Uit het leven (1887), en poëzie, Herfstrozen (1897). Haar artistieke pogingen waren omvangrijk, noch van grote literaire waarde, zowel vanuit hedendaags perspectief als naar de mening van haar tijdgenoten. In de jaren 1900-1940 schreef Belpaire ruim 140 artikelen voor DWB. Het ging om essays, recensies en biografische beschouwingen, die vervolgens vaak als bloemlezing werden gepubliceerd. Vliebergh, Scharpé en Cuppens hadden regelmatig kritiek op de artikelen van Belpaire, vooral op haar stijl. Zoals Cuppens het verwoordt: ‘Ik heb geen vrede met uwe taal, verzen en rijmen, ik ben altijd kwaad dat zoo schone gedachten zoo onvolledig aangekleed zijn in uw Vlaamsch – dat dikwijls geen Vlaamsch is’ (Reymenants 2005, 106).
Uit enthousiasme voor de Vlamingen koos ze voor haar geschriften voor het Vlaams. Belpaire leerde deze taal pas toen zij volwassen was en beheerste die uiteindelijk niet perfect. Ook Jan Persyn merkt op: ‘(…) hoewel zij eigenlijk nooit zuiver Nederlands heeft gekend en daarin steeds enigzins onbeholpen is gebleven’ (1963, 61).
Christens schrijft Belpaire meer talent toe op het gebied van essays en literaire kritiek, zoals de Beethovenstudie Kunst- en Levensbeelden (1906). Verder schreef Belpaire verschillende biografieën van familieleden en tijdgenoten in het Vlaams. Zowel deze literair-kritische als haar biografische geschriften kregen erkenning van collega’s. Gedurende haar hele leven toonde de schrijfster zich altijd meer verbonden met de negentiende dan met de twintigste eeuw. Haar katholiek-romantische idealen komen in al haar artistieke en literair-kritische geschriften sterk naar voren en kunnen worden gezien als teken van een zekere bekrompenheid. Jan Persyn dicht haar niet veel expertise toe, vooral als het gaat om literaire kritiek:
Haar geschriften hebben dan ook meestal meer van ontboezemingen dan van logische betogen. Zulks blijkt vooral klaar in haar ‘Christen Ideaal’, een werkje dat ze in vorm van een artikelenreeks in ‘Het Belfort’ verschijnen liet, en dat op vele plaatsen niets anders is dan een op gevoelsargumenten steunende bevestiging van de primauteit der christelijke kunst. (1963, 61)
In feite kreeg religie in haar kritische geschriften een (te) hoge prioriteit, een fenomeen dat onder veel katholieke critici van deze tijd kan worden waargenomen:
De Kunst inderdaad heeft haar einde bereikt, wanneer zij het gebed op de lippen heeft doen klimmen. De ziel opbeuren, haar veredelen en verfijnen, haar vleugelen geven om te stijgen, uit dit dal vol sprekende beelden, vol luisterrijke beloften, tot de hoogsten waar men in bezit komt van de eeuwige waarheid, de stralende schoonheid, de eindeloze liefde, dat is de zending van de kunst. (Belpaire 1897, 61)
Hoewel de tekortkomingen van Belpaire’s literaire oeuvre vanuit hedendaags perspectief duidelijk zijn, ontving zij ruimschoots publieke erkenning. Zo werd zij in 1922 het eerste vrouwelijke lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, ontving ze in 1933 een prijs voor literatuur van de Provincie Antwerpen en verkreeg ze in 1937 een eredoctoraat in literatuur en filosofie van de Universiteit van Leuven. Deze onderscheidingen werden haar in de eerste plaats toegekend voor haar essayistische werk. Vanuit het hedendaagse perspectief kunnen alleen haar memoires en biografieën over naaste familieleden als belangrijke werken worden beschouwd, aangezien het uiterst gedetailleerde studies zijn die interessante historische inzichten opleveren.
De Vlaamse auteur Albert Westerlinck daarentegen, die in DWB een opstel over haar schreef, kent binnen Belpaire’s levenswerk het grootste belang toe aan haar initiatieven en projecten ter bevordering van kunst en onderwijs en minder aan haar eigen artistieke werk.
Vertalingen
Belpaire koos de werken die ze vertaalde met zorg. Wat ze vertaalde hoorde in haar ogen tot waardevolle literatuur. Ze komen uit de Scandinavische literatuur: Synnøve Solbakken van de Noorse Bjørnstjerne Bjørnson (1832-1910) en vier werken van haar favoriete auteur de Deen Johannes Jørgensen. Daarnaast bevat de kinderboekenreeks Wonderland (1894-1896), die Belpaire samen met Duykers en Ram publiceerde, vertaalde sprookjes van Hans Christian Andersen (1805-1875),2 Jørgensen, Peter Christen Asbjørnsen (1812-1885) en Jørgen Moe (1813-1882) en andere bekende sprookjesauteurs zoals de gebroeders Jacob (1785-1863) en Wilhelm (1786-1859) Grimm.
In haar proefschrift over Marie Elisabeth Belpaire en Louisa Duykers merkt Kaatje Aerts met betrekking tot Belpaire’s vertalingen op: ‘Van haar vertalingen werden sommige goed gevonden, andere minder. Het voornaamste punt van kritiek bleek een gebrek aan kennis van de Nederlandse taal.’ (2002a, 209)
Belpaire is een goed voorbeeld van een cultuurbemiddelaar voor wie ideologie sturend was bij de keuze van te vertalen auteurs. Ze hoefde immers nooit uit financiële noodzaak te vertalen. Inhoudelijk hebben de werken niet veel gemeen, behalve dat ze zijn ‘doordrongen van christenen geest’ (zie hieronder).
Waarom Belpaire begon te vertalen is niet bekend, maar aan te nemen is dat ze ‘goede’ kunst en de boodschap die ze in de boeken vond aan haar Vlaamse landgenoten wilde doorgeven.
Ook over haar kennismaking met Jørgensen is niet veel bekend. Belpaire werd door Jørgensen in contact gebracht met collega-vertaalster Dien Logeman-van der Willigen (1864-1925) en tussen hen ontstond een goede vriendschap en samenwerking. Belpaire gaf Logeman-van der Willigen de mogelijkheid in DWB te publiceren en stelde haar boeken ter vertaling voor. Logeman-van der Willigen vertaalde zeven boeken van Jørgensen en meer dan 120 werken van andere Scandinavische auteurs. Hierin speelde Belpaire dus een indirecte cultuurbemiddelende rol.
Representatie van Scandinavische literatuur
Belpaire’s vertalingen en artikelen over de Scandinavische literatuur onthullen een uiterst beperkt repertoire. In feite hield ze zich voornamelijk bezig met Johannes Jørgensen3, maar dat deed ze wel zeer intensief. Hun persoonlijke kennismaking viel grofweg samen met de oprichting van DWB en zou uitgroeien tot een hechte, levenslange vriendschap.
Eén aspect dat Belpaire bijzonder bewonderde in de bekeerling Jørgensen was dat hij in haar ogen een rechtvaardige, serieuze zoeker was die de inconsistentie van het ongeloof had ingezien en zich als gevolg daarvan tot het katholicisme had gewend.
Over de memoires van Jørgensen, Mitt Livs Legende4, schrijft ze:
Ons geslacht en ons land hebben eene voorliefde voor dezen bekeerling, schepper van Franciscus van Assisi en zo menig ander boeiende franciscaansche studie – zijn Pelgrimstocht is een perel van fijne opmerking, poëtieke uiting van natuurschoon en gemoedstoestanden, wel waard gelijk te staan met dat ander dichterlijk boek Les poëtes Franciscaines van Ozanam. (1919/1, 103)
Andere auteurs schreven ook veel artikelen over Jørgensen in DWB. In de periode 1900-1932 verschenen in het tijdschrift 128 artikelen met een Scandinavisch thema, waarvan 31 artikelen over Jørgensen. Dat ging sommigen blijkbaar te ver, want Vliebergh stuurde in 1906 een tekst van de Deen terug naar een Nederlandse vertaler met de woorden: ‘De lezers van de Warande weten al genoeg van Joergensen (…).’ (Persyn 1963, 228) Dit beeld is wel iets genuanceerder dan Vliebergh schetst: zo wordt Jørgensen in de periode 1905-1909 weliswaar twaalf keer genoemd, maar Henrik Ibsen is een goede tweede met zeven vermeldingen. Ook worden Selma Lagerlöf, Herman Bang en Bjørnstjerne Bjørnson genoemd. (Broomans 2001) Toch kan men stellen dat op enkele uitzonderingen na de berichtgeving van DWB over de Scandinavische literatuur bij leven van Belpaire behoorlijk eenzijdig was. Bovendien kan de katholieke Jørgensen nauwelijks worden gezien als vertegenwoordiger van het lutherse, moderne noorden. Aangenomen mag worden dat Belpaire vanwege haar sterke positie en grote invloed binnen de redactie in belangrijke mate betrokken was bij dit selectieproces.
In haar literatuurhistorische verhandeling Het landleven in de letterkunde XIXe eeuw (1902) biedt Belpaire ons een nadere blik op de Scandinavische literatuur. Naast Noorwegen behandelt ze in dit werk de literatuur van de negentiende eeuw in de volgende landen: Vlaanderen, Duitsland, Engeland en Frankrijk. Het oordeel van Jan Persyn hierover luidt als volgt:
Heel deze studie (…) is niets anders dan een grote hymne aan de figuren uit de romantiek der Westeuropese literaturen, een verheerlijking van de heimatliteratuur. (…) Onomwonden verkondigt ze de stelling, die ze vroeger in ‘Het Belfort’ reeds verdedigde met haar ‘Christen Ideaal’, dat de christelijke auteur over de onschatbare waarde der volledige waarheid, schoonheid en liefde beschikt, een rijkdom die ongelovige auteurs niet kan ten deel vallen. (1963, 161)
Belpaire behandelt de Scandinavische literatuur uitsluitend op basis van het door haarzelf vertaalde vroege boerenverhaal ‘Synnøve Solbakken’ (1857) van Bjørnson. Veel van de thema’s die ze zo waardeerde in Jørgensen’s werk vond ze ook terug bij Bjørnson. Zijn tekst leek haar een van de weinige meesterwerken uit de verder zo ‘bedorven’ moderne5 Scandinavische literatuur van die tijd. Ze legt ook duidelijk uit wat ze minder waardeerde aan Bjørnson:
Andere werken nog hebben Bjørnson beroemd gemaakt. Met Ibsen staat hij aan het hoofd der Scandinaafsche, ultra-moderne, aan geene wetten of regels gebonden letterkundige beweging. (…) maar het frisch, landelijk verhaal was de grondslag zijner faam, en wie weet of het niet zijn schoonste eeretitel blijft? (1902, 202)
Met door zichzelf veronderstelde deskundigheid devalueert ze duidelijk de andere moderne Scandinavische auteurs:
Veel zou er te zeggen vallen over de rol der Scandinaafsche letterkunde in onze beschaving, over den invloed der Noorsche schrijvers op onze schrijvers. Volkeren nog jong, in vergelijking met die van midden-Europa, zijn deze Noorsche geslachten onderhevig aan de gebrekken der jeugd: zij kennen geene maat, hebben nog geene levensondervinding, zijn buitensporig en wild. Zij gelijken aan kinderen, die grooten mensch willen spelen en in eens overgaan tot de uitgeleefde gebruiken van ouderlingen. (…) Zo hebben zij op een nog maagdelijken grond de walgelijkste vruchten der overbeschaving geplant – maar de grond blijft, kloek en gezond, bijzonder op den buiten, bij ’t landvolk. (1902, 203)
Haar aanpak lijkt sterk op die van Margaretha Meyboom: Belpaire beschrijft de vertelling tot in detail, geeft veel directe citaten en combineert ze met haar commentaar. Belpaire is erg enthousiast over ‘Synnøve Solbakken’, dat ze beschouwt als een waarheidsgetrouwe weergave van de ‘diep godsdienstigen zin van het Noorsche landvolk, aan hunne met christenen geest doordrongen gevoelens’. (1902, 225)
Afsluitend
Leven en werk van Belpaire waren gekenmerkt door een passie voor kunst, Vlaanderen en vrouwenonderwijs. Door haar rol als mecenas, schrijfster, activiste en weldoener kreeg Belpaire een grote bekendheid in Vlaanderen, waardoor haar persoon reeds van grote interesse is geweest voor nader historisch onderzoek. Haar persoonlijk engagement en haar financiering van scholen hebben daaraan bijgedragen. Haar leven en eigen geschriften zijn daardoor al redelijk goed onderzocht, zie o.a. Deerere en Van Beek (2002), Aerts (2002a, 2002b) en Reymenants (2005). Een gedetailleerd overzicht van haar netwerk en hoe Belpaire zich in het literaire veld positioneerde is te lezen in de verhandeling Im Netzwerk der Kulturvermittlung (Jiresch 2013). Een diepere analyse van haar vertalingen kan echter nog aanleiding zijn voor nader onderzoek.
In eerder onderzoek heeft vooral de sociale betekenis van Belpaire de nadruk gekregen, maar haar rol als cultuurbemiddelaar is ook belangrijk is geweest.
Haar betekenis voor de bemiddeling van Scandinavische literatuur lijkt beperkt als we alleen naar haar eigen vertalingen kijken. Nemen we echter in aanmerking dat de Scandinavische literatuur tot de Eerste Wereldoorlog bijna onbekend was in Vlaanderen, in tegenstelling tot in Duitsland en Nederland, wat ook Jules Persyn (1911) en Diederik Grit (1994) opmerken, dan verschijnt er een ander beeld. Jørgensen was immers de enige Scandinavische auteur die in die tijd een bekende naam werd bij het brede publiek in Vlaanderen. Daaraan hebben Belpaire en Jørgensens centrale rol in DWB zeker veel bijgedragen. Zonder twijfel bracht ze haar bijzonder subjectieve beeld van de ‘goede’ Scandinavische literatuur (katholiek of katholiek ‘in de geest’) intensief over in haar recensies en beschouwingen. Bovendien moedigde ze anderen aan om Scandinavische werken die haar goedkeuring wegdroegen te vertalen, zoals Logeman-van der Willigen. Belpaire oefende veel invloed uit op de inhoud van DWB. Dit heeft ertoe bijgedragen dat de bemiddeling van de auteurs van de Moderne Doorbraak – feitelijk dé Scandinavische stroming van die tijd – in zekere zin door haar en DWB werd geremd, misschien zelfs geblokkeerd.
Gebruikte literatuur
Broomans, Petra. 2001. “Hur skapas en litteraturhistorisk bild? Den nordiska litteraturens “fräschhet” i Nederländerna och Flandern.” In Videnskab og national opdragelse. Studier i nordisk litteraturhistorieskrivning (2 band). Red. Per Dahl och Torill Steinfeld, Forskningsprogrammet Norden og Europa, Nord 2001:30, Kopenhagen, 487-541.
Grit, Diederik. 1994. Driewerf zalig Noorden. Over literaire betrekkingen tussen de Nederlanden en Scandinavië. Maastricht: Universitaire Pers.
Jiresch, Ester. 2013. Im Netzwerk der Kulturvermittlung. Sechs Autorinnen und ihre Bedeutung für die Verbreitung skandinavischer Literatur und Kultur in West- und Mitteleuropa um 1900. Groningen: Barkhuis.
Persyn, Jan.1963. De wording van het tijdschrift Dietsche Warande en Belfort en zijn ontwikkeling onder de Redactie van Em. Vliebergh en Jul. Persyn. Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde: Gent.
Persyn, Jules. 1911. De Noorweegsche Letterkunde. Antwerpen: Uitgeversmaatschappij Kiliaan.
Reymenants, Geraldine. 2005. Vrouweninvloed in het literaire veld. De medewerking van vrouwen aan katholieke Vlaamse tijdschriften, weekbladen en kranten 1900-1940. Ongepubliceerd proefschrift. Universität Gent.
Westerlinck, Albert. 1965. Wandelen al peinzend. Hasselt: Heideland.
1. Belpaire’s doel met deze christelijke bond was samenwerking te organiseren tussen vrouwenverenigingen met een sociaal doel, vooral tegen de ‘zedeloosheid’ die Belpaire in haar stad Antwerpen zag o.a. prostituees op straat te werken, maar ook tegen geboortebeperking, om de katholieke moraal weer te vestigen.↩
2. Bvb. Andersen, H. C.: ‘Storkene.’ In: Eventyr. Fortalte for Børn. Ny Samling. Andet Hefte. Kjøbenhavn 1839: Reitzel. Vertaald in Wonderland 4.↩
3. Jørgensen kan worden gezien als katalysator van de lyrische renaissance van de jaren 1890 in Denemarken. Als mederedacteur van het invloedrijke tijdschrift Taarnet (1893-1894) propageerde hij symboliek en neo-romantiek. Oorspronkelijk aanhanger van de Moderne Doorbraak en Brandes, keerde Jørgensen zich met zijn bekering tot het katholicisme in 1898 volledig van hen af en werd beroemd in Europa voor zijn heiligenlegendes.↩
4. Jørgensen, Johannes: Mit livs legende. København 1949: Gyldendal.↩
5. De ‘Moderne Doorbraak’ is een literaire stroming die ca. van 1870-1905 duurde. Het begrip komt van de Deen Georg Brandes (1842-1927) die aan het hoofd stond van deze beweging, die een esthetische en culturele heroriëntering in het Noorden betekende. Naturalisme en realisme vervingen de romantiek en maatschappelijke problemen, zoals vrouwen- en arbeidersrechten, de hypocrisie van de kerk etc. werden in de literatuur behandeld.↩