Martha Adriana Muusses, 1894-1981

Martha Adriana Muusses werd op 27 september 1894 geboren in Purmerend als dochter van uitgever Jan Muusses (1847-1909) en diens tweede vrouw Trijntje Ruardi (1860-1920). Ze overleed op 27 oktober 1981 in Laren, 87 jaar oud. Evenals de klassieke godheid Janus had Martha A. Muusses twee gezichten. Ze vertaalde met bijna even groot gemak uit het Zweeds in het Nederlands als uit het Nederlands in het Zweeds en is daarmee een goed voorbeeld van een bilaterale cultuurbemiddelaar. Haar bijdrage aan de receptie van de Nederlandse literatuur in Zweden was aanzienlijk. Zo introduceerde ze Nederlandse auteurs als Henriette Roland Holst (1869-1952) in Zweden. Haar belang als cultuurbemiddelaar voor de Zweedse literatuur ligt in haar vertalingen van met name Zweedse modernistische poëzie. Ze vertaalde gedichten van onder meer Karin Boye (1900-1941) en Harry Martinson (1904-1978) in het Nederlands. Haar vertalingen verschenen in een tijd waarin het beeld van Scandinavische literatuur in Nederland werd gekleurd door het stereotype beeld van ‘Blut und Boden’ literatuur. Wellicht raakte Muusses daarom na de Tweede Wereldoorlog uit beeld als cultuurbemiddelaar. Zij vertaalde geen lijvige boerenromans, maar liet een klein oeuvre na van vertalingen van Zweedse poëzie van de belangrijkste dichters.

Van Purmerend via Batavia, Kopenhagen en Stockholm weer terug in Nederland
Muusses bracht haar jeugd door in Purmerend en begon na de hbs te Hoorn een studie Nederlandse taal- en letterkunde in Utrecht, met als bijvak Sanskriet. In 1920 promoveerde ze op een proefschrift met de titel Koecultus bij de Hindoes.
Uit die tijd dateert ook het eerste contact met de schrijfster Henriette Roland Holst, zoals we kunnen lezen in brieven uit de nalatenschap van Muusses, opgenomen in het Literatuurmuseum in Den Haag. In reactie op een brief van Muusses nodigde Roland Holst Muusses uit om haar thuis in Laren te bezoeken. De ontmoeting zou veel invloed hebben op Muusses’ latere leven en carrière, op meerdere vlakken. In 1918 raadt Henriette Roland Holst ‘Mejuffrouw Muusses’ per brief aan om na haar examen een betrekking als lerares te zoeken ‘zodat u financieel onafhankelijk bent van de beweging en een maatschappelijke werkkring hebt’. In een brief van 21 november 1920 bedankt Roland Holst voor een gedicht dat Muusses haar had toegezonden. De twee vrouwen bleven in contact met elkaar. De brieven gingen onder andere over de vertaling en publicatie van gedichten van Roland Holst in het Zweeds.
In elk geval volgde Muusses de raad om een betrekking als lerares te zoeken op. Na haar eindexamen werkte ze eerst een jaar als lerares Nederlands aan de meisjes-hbs te Rotterdam, maar vervolgens trok ze naar Nederlands-Indië, waar ze in de jaren 1921-1926 in Batavia eerst werkte bij de Oudheidkundige Dienst als archeoloog en vervolgens als secretaris en bibliothecaris bij het Koninklijk Bataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen.
In de hierboven genoemde brief (Laren 2 juli 1918) raadt Roland Holst Muusses bovendien aan om contact op te nemen met de socialistische beweging en zich theoretisch op de hoogte stellen, maar daarbij wel omzichtig te zijn en zich niet al te haastig bij de beweging (De Revolutionair socialistische Vereeniging) aan te sluiten. Ze treedt op als ‘coach’ en schrijft het jonge meisje: ‘Er is een sterke grondslag van wetenschappelijk vertrouwen en sociaal idealisme nodig om op den duur in de rev beweging werkzaam te zijn, en het is beter dat ge uzelve eerst beproeft of ge die hebt voor u formeel te binden.’ Van een aansluiting bij een socialistische partij is later geen sprake.
Na haar verblijf in Nederlands-Indië trok Muusses naar Zweden, waar ze in 1927 in Uppsala Scandinavische filologie studeerde. De vergelijkende taalwetenschap maakte toen net opgang en veel germanisten hielden zich ermee bezig. Zelf had ze haar wetenschappelijke carrière ingeleid met het Sanskriet. In 1928 ging Muusses naar Kopenhagen waar professor L.L. Hammerich, een germanist met belangstelling voor de neerlandistiek, haar aan zijn studenten onderwijs in het Nederlands liet geven. Ten behoeve van dit onderwijs schreven Hammerich en Muusses samen een beknopte Nederlandse grammatica. Na drie semesters ging Muusses terug naar Stockholm waar ze in het voorjaar van 1930 op het instituut van Erik Wellander, de eerste hoogleraar Duits aan de Stockholms högskola (later Stockholms universitet), een cursus Nederlands gaf. Wellander stelde vervolgens voor om Muusses als tijdelijk lector aan te stellen. In het kader van dit werk gaf ze opnieuw een beknopte grammatica uit, Kortfattad holländsk grammatik (1937).
In 1947 kreeg Muusses een vaste baan als ‘buitenlands lector’ in Uppsala met de taak om ook in Stockholm Nederlands te doceren. In die jaren bracht ze ook eigen werk uit. In 1946 verscheen haar dichtbundel De wijkende einder in het Nederlands, in Stockholm bij Nordisk Rotogravyr gedrukt.
In 1950 gaf ze voor haar studenten een anthologie uit met Nederlandse teksten, voorzien van een woordenlijst en commentaar. De teksten volgen de toen geldige Nederlandse literaire canon van eind negentiende tot de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Vlamingen ontbreken. Uit de jaarverslagen van de universiteit van Stockholm (1928-1949) blijkt dat Van den Vos Reinaerde het enige Vlaamse werk was dat in haar lessen voorkwam. In 1962 ging Martha Muusses met pensioen, ze werd opgevolgd door Jaap de Rooy.
In 1971 remigreerde Muusses naar Nederland en ging wonen in het Rosa Spier Huis in Laren. Daar stierf ze in 1981.
Op het door haar gelegde fundament hebben cultuurbemiddelaars van de navolgende generaties (onder wie Amy van Marken, Alex Bolckmans, Kerstin Axberger, Sonja Berg Pleijel, Rita Törnqvist-Verschuur, Ingrid Wikén Bonde en Per Holmer) kunnen voortbouwen en de naoorlogse literatuur kunnen presenteren en introduceren.
In Nederland werd Muusses in de naoorlogse periode als een deskundige op het gebied van de Scandinavische literatuur gezien. Deze positie werd later door onder andere Amy van Marken bekleed, die Muusses’ levensbericht in het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden zou schrijven.

Positie in het Zweedse literaire veld
Naast haar academisch onderwijs had Muusses vanaf 1937 door haar bijdragen in kranten en tijdschriften een zekere bekendheid verworven binnen het Zweedse literaire veld. Zo had ze in het gerenommeerde literaire tijdschrift Ord och Bild Henriette Roland Holst gepresenteerd (1937). Het artikel werd afgerond met haar vertalingen van drie gedichten van de schrijfster. In hetzelfde jaar publiceerde ze in Dagens Nyheter, één van de twee grote dagbladen in Zweden, een artikel over Vondel. Ook schreef ze voor dat dagblad drie lange artikelen over modern Nederlands proza (1941).
Haar literaire positie verstevigde zich toen ze in 1944 in eigen beheer, bij de drukkerij van de Zweedse afdeling van Shell, 475 exemplaren van haar vertalingen van moderne Nederlandse poëzie uitgaf met de titel Landvinning (verworven land). Voor het vignet en de typografie had de Nederlandse journalist en graficus Charles Glaude Behrends (1907-1965) gezorgd, die in Stockholm een opleiding grafisch handwerk had gevolgd toen de oorlog hem belette om in de NRC te publiceren. De opbrengst schonk ze aan het Prinses Margriet Fonds om in Nederland de gevolgen van de oorlog te helpen verzachten, een teken van Muusses’ maatschappelijke en politieke betrokkenheid.
Landvinning verscheen in september 1944. In april 1945 werd de bundel zeer positief en uitgebreid besproken in het gerenommeerde tijdschrift Bonniers litterära magasin door de bekende criticus Olof Lagercrantz (1911-2002). Hij noemt Landvinning een van de beste dichtbundels van de afgelopen winter en spreekt over Muusses als een ‘bekwaam vertaalster met een buitengewoon goed literair inzicht’. En: ‘In bijna alle gedichten is het bruisen van de zee te horen’, schrijft hij, en hij schetst een beeld van Nederland als laagland aan de zee, ingesloten door dijken maar met een breed perspectief op de hele wereld. Er heerst rust en vrede – de gedichten zijn immers vóór de oorlog geschreven. Het spel van licht en kleuren doet Lagercrantz denken aan Rembrandt. Na een poos treedt de gestalte van Henriette Roland Holst naar voren, de favoriete schrijfster van Muusses. Lagercrantz stelt vast dat Roland Holst socialiste en feministe is, en één van de belangrijkste dichters in modern Europa. De schoonheid van haar poëzie doet hem denken aan Gabriela Mistral, de grootste loftuiting die hij zich kan voorstellen. Lagercrantz is ook getroffen door Aart van der Leeuw, Nijhoff en Jacqueline van der Waals. Het boekje verdient verspreid te worden omdat het onvergankelijke lyriek bevat, meent Lagercrantz.
In 1945 volgde een met zeven gedichten vermeerderde versie van Landvinning, weer in eigen beheer, deze keer gedrukt bij Nordisk Rotogravyr waar Charles Behrends toen werkte.
De meeste bloemlezingen van Nederlandse literatuur in Zweden worden samengesteld om over die ‘onbekende’ literatuur te informeren. Maar Muusses schreef in Landvinning, haar bloemlezing van de Nederlandse poëzie van de Tachtigers tot de Tweede Wereldoorlog, geen inleidend woord vooraf. Ze volstaat met een kort commentaar bij de vertaalde auteurs.

Bemiddeling van Scandinavische literatuur in Nederland
In 1948 laat Muusses de andere kant van haar literaire Januskop zien door in Nederland vertalingen van Zweedse hedendaagse poëzie te publiceren onder de titel Scherenkust. De bloemlezing kwam tot stand met steun van het Zweedse Instituut in Stockholm, in 1945 opgericht ter ondersteuning van culturele uitwisseling met het buitenland. Voor de Tweede Wereldoorlog waren er door Muusses al gedichten vertaald uit het Zweeds en in verschillende kranten en tijdschriften verschenen. Zo vertaalde ze enkele gedichten van de neoromantici Erik Axel Karlfeldt (1864-1931) en Verner von Heidenstam (1859-1940). Dit zijn auteurs die in de Zweedse canon een prominente plaats innemen. Dit geldt in mindere mate voor Sten Selander (1891-1957) die in de jaren 1920 debuteerde, wars was van het toen opkomende modernisme en nu vooral om zijn natuurgedichten bekend staat. Na de Tweede Wereldoorlog vertaalde Muusses ook modernisten zoals Karin Boye, Pär Lagerkvist (1891-1974) en Harry Martinson, die alle drie in Scherenkust zijn opgenomen.
De bundel bevat werk van twintig dichters, zeventien mannen en drie vrouwen. Maar er is één vrouwelijke auteur die in vergelijking tot mannelijke auteurs meer aandacht krijgt, Karin Boye. Net als Henriette Roland Holst in de bundel Landvinning, zijn van Karin Boye de meeste gedichten opgenomen en krijgt ze een langere biografische aantekening dan de mannelijke auteurs. Behalve aandacht voor vrouwelijke auteurs, is er ook aandacht voor politieke auteurs. Ture Nerman (1886-1969) verheerlijkt het communisme en Erik Blomberg (1894-1965) noemt ze een ‘overtuigd communist’ (Muusses, 1948, p. 123). Muusses maakte een selectie van auteurs die niet alleen aansloten bij haar persoonlijke voorkeuren, maar ook binnen de literaire instituties een vooraanstaande plaats innamen. Zo koos ze werk van vijf leden van de Zweedse academie (Martinson niet meegerekend, die werd pas na uitgave van Scherenkust lid van de academie). Mooi zijn de dwarsverbanden die Muusses legt. Het laatste gedicht van Hjalmar Gullberg (1889-1961), getiteld ‘Dode Amazone’, gaat expliciet over Karin Boye. De vermissing en het sterven van Boye wordt in de context van de strijd bij Thermopylae in de Griekse oudheid geplaatst.

Zwaard, tegen d’overmacht geheven,
Breken zult ge, uw lot is beslist!
Bij Thermopylae staat het leger.
dat de Grieken hun land betwist.
De veertigjarige Karin Boye
wordt te Alingsås vermist.

Donker haar en met grote ogen,
Reismantel aan, als naar zeker plan.
Wellicht zoekt ze ver achter eeuwen,
Waar geen speurhond haar volgen kan,
De pas der vrijheid, waar Sparta’s helden
eens kozen: strijd tot de laatste man.

Na dit gedicht van Gullberg komen de twaalf door Muusses geselecteerde gedichten van Boye. Muusses koos onder andere het beroemde ‘Ja, wel doet het pijn’(‘Ja, visst gör det ont’), dat gaat over de pijn als de lente ontwaakt en de knoppen op barsten staan. Het gedicht is een reflectie op de angst van de mens voor het nieuwe.
De link tussen Gullberg en Boye is een mooi voorbeeld van intertekstualiteit op twee niveaus. Gullberg refereert aan Boye en Muusses als cultuurbemiddelaar en vertaler grijpt deze intertekstualiteit graag aan. Ook in de biografische aantekeningen legt ze verbanden tussen de door haar geïntroduceerde dichters.
In de jaren 1950 maakte ze een enkele uitstap naar de andere Scandinavische talen met vertalingen van gedichten van de Noor Tarjei Vesaas en de Deen Paul la Cour, maar de focus bleef op het Zweeds.

Muusses als literatuurhistorica
Niet alleen op het gebied van vertalingen, maar ook wat betreft overzichten van literatuur werkte Muusses in beide richtingen. Muusses begon naam te maken in het Zweedse literaire veld en ze werd opgemerkt door Artur Lundkvist die haar vroeg om in zijn Europas litteraturhistoria 1918-1939 (1946) in goed Zweeds over Nederlandse literatuur te schrijven. De titel van haar bijdrage luidt ‘Holländsk litteratur’. Ze gaat vrij uitvoerig in op de poète maudit Slauerhoff, ze presenteert de generatie van Forum (1932-1935), die zich keerde tegen de vergoddelijking van de Dichter door de Tachtigers. Ze schrijft over Du Perron, Vestdijk, Bordewijk, Van Duinkerken, Helman, Coster, Nijhoff en Donker. Bij Vestdijk ergert ze zich over zijn voorkeur voor ziekelijke personages en over zijn langdradigheid. Bordewijk noemt ze intelligent maar mist menselijke warmte en van Helman is helaas een verkeerd boek vertaald (De rancho der X mysteries). Bij Nijhoff waardeert ze zijn protest tegen het vrije vers.
Een jaar na haar bijdrage aan Europas litteraturhistoria (1946) verscheen haar zelfstandige uitgave Hollands litteraturhistoria (1947), waarin ze begint bij de middeleeuwen en nu ook vroege Vlaamse werken worden behandeld.
Muusses vergelijkt de Vlaamse literatuur van na 1830, het jaar waarin België onafhankelijk werd van Nederland, met de positie van de Zweedstalige literatuur in Finland (Muusses 1947:7). Ze gaat heel kort in op de oorsprong van Elckerlijk en op Van Effens invloed op het tijdschrift Then swänska Argus van Olof von Dalin (1708-1763). Muusses maakt hier een mooie vergelijkende literatuurhistorische observatie.
Haar persoonlijk engagement blijkt ook hier duidelijk uit de keuze van de auteurs: haar voorkeur gaat uit naar vrouwen en naar democratische en socialistische schrijvers. Hetzelfde gold overigens voor haar keuze van de Zweedse auteurs die ze in het Nederlands vertaalde.
Muusses gaat bijvoorbeeld in op Van Maerlants ‘Wapene Martijn’ waarin de auteur de indeling in standen hekelt. Muusses ziet in Van Maerlant een communist en zelfs feminist avant la lettre: ‘Het is bijzonder eervol dat hij in dit verband de vrouwen niet vergeet, iets wat velen van zijn Franse geestverwanten wél deden’ (Hollands litteraturhistoria, p. 26). De presentatie van Hadewych omvat 67 regels, die van Ruusbroec slechts 42. Van de ongehuwde Antwerpse lerares Anna Bijns kiest de ongehuwde docente Muusses haar loftuiting op het ongehuwd zijn om bij stil te staan.
Van de Tachtigers behandelt ze uitvoerig de socialisten Van Eeden en Gorter. Heijermans wordt niet alleen als auteur van ‘Op hoop van zegen’ genoemd maar ook als joodse auteur over de situatie van de joden in Rusland en Europa. De schrijver Herman Robbers is vandaag nauwelijks bekend maar Muusses haalt zijn beschrijving van het generatieconflict tussen een liberale vader en een socialistische zoon naar voren. Zijn sociaal engagement valt haar op: ‘In tegenstelling tot veel van zijn generatiegenoten interesseerde hij zich voor sociale omstandigheden’ (p. 148). Een hele bladzijde tekst is gewijd aan de socialistische dichter Adama van Scheltema. Op schrijfsters en dichteressen wordt in Hollands litteraturhistoria uitvoeriger ingegaan dan in de traditionele literatuuroverzichten in het Nederlandse literaire veld: de meeste sympathie en aandacht schenkt Muusses aan Henriette Roland Holst, die ze in Ord och Bild al presenteerde en vertaalde. Hier vindt ze een combinatie van feminisme en socialisme. Ze wijdt zes bladzijden aan deze schrijfster en vertaalt fragmenten van haar gedichten, terwijl Multatuli – die ze met Strindberg vergelijkt – genoegen moet nemen met vier bladzijden, ondanks zijn begrip voor de situatie van de vrouw.
Clara Eggink, Jeanne van Schaik-Willing, Antoinette Nijhoff, Henriette van Eyck en Beb Vuyk, aan wie in Nederlandse literatuurgeschiedenissen weinig ruimte werd besteed, krijgen hier aandacht. Tot de schrijfsters die door invloedrijke mannelijke critici onzichtbaar werden gemaakt omdat hun literaire peil te laag werd geacht, maar die door Muusses wel worden genoemd behoren verder Ina Boudier-Bakker en Top Naeff. Ook noemt ze Carel Scharten en zijn vrouw Margo Scharten-Antink, schenkt drie bladzijden aan Carry van Bruggen – de roman Eva doet haar denken aan de roman Kris (Crisis) van Karin Boye – terwijl Arthur van Schendel slechts tweeëenhalve bladzijden krijgt toebedeeld. Ook de lezersvriendelijke auteurs Den Doolaard en Johan Fabricius worden voorgesteld.
Ter illustratie van het betoog staan in Hollands litteraturhistoria zoveel van haar vertalingen van fragmenten uit het werk van de genoemde auteurs dat het boek bijna dienstdoet als een anthologie.
In 1949 verscheen in Den Haag “De Scandinavische letterkunde van 1945 tot heden”, een overzicht van de Zweedse, Noorse, Deense en IJslandse naoorlogse literatuur. Het is niet lang, een paar bladzijden in het themanummer (563-572) van Critisch Bulletin 16 (1949) over naoorlogse literatuur ‘Op de punt van de pen’. De overzichten werden door in die tijd geachte experts geschreven. Zo schreef Siegfried E. van Praag over de Franse literatuur en Charles B. Timmer over de Russische. Andere literaturen die aan bod kwamen waren de Engelse, Duitse, Italiaanse, Nieuwgriekse, Noord-Amerikaanse en Spaanse. Muusses werd als deskundige van de Scandinavische literatuur gezien. Het themanummer sloot af met een overzicht van vertalingen in het Nederlands van werk van de genoemde auteurs.
In haar overzicht geeft Muusses een stand van zaken weer van vijf jaar Scandinavische literatuur na de Tweede Wereldoorlog. Enkele van haar beschrijvingen zijn nog steeds raak. Over de taal van Harry Martinson in Vägen till Klockrike (1948) schrijft ze: ‘Voor wie het land en de taal kent is het een zeer aantrekkelijk boek, maar het lijkt me heel moeilijk om het “nae ’s landts gheleghenheyt te verduytschen”’ (Muusses, 1949, 564). Waarschijnlijk heeft Muusses het citaat overgenomen uit een stuk van P.C. Hooft: ‘Ware-nar, dat is Aulularia van Plautus : nae ’s landts gheleghentheyt verduytschet en ghespeelt in de eenighe en eerste Nederduytsche academi.’ Ze had in elk geval gelijk dat het vertalen van Martinson heel wat vergt van vertalers. Ze noemt Harry Martinson samen met Eyvind Johnson (1900-1976). Beiden zouden in 1974 de Nobelprijs voor literatuur krijgen. Muusses schetst de kenmerken van het existentialisme bij Stig Dagerman (1923-1954) en trekt parallellen met de modernistische stromingen zoals het surrealisme na de Eerste Wereldoorlog. Pessimisme en eenzaamheid ziet zij als centrale thema’s in de Zweedse literatuur in die periode. De literatuur in Denemarken en Noorwegen, in tegenstelling tot het neutrale Zweden wel bezet door Nazi-Duitsland, vergelijkt ze met de situatie in Nederland. Ze noemt auteurs die zich verzetten in Noorwegen, onder meer Sigurd Hoel, ‘een fel bestrijder van het nazisme’ (Muusses 1949, 565). Ook de roman Huset i mörkret (Het huis in het donker, 1946) van Tarjej Vesaas krijgt een mooie bespreking. Muusses duidt de roman als symbolisch. Het huis, belaagd door indringers, staat in feite voor het bezette Noorwegen. ‘De symboliek krijgt hier en daar een ruimere strekking, zodat het huis Noorwegen uitgroeit tot de wereld, waar de eeuwige strijd tussen goed en kwaad gestreden wordt.’ (Muusses 1949, 565-566) Overigens verwijst ze nergens naar de beroemde Knut Hamsun (1859-1952), die collaboreerde met de bezetter.
In haar overzicht van de Deense literatuur springt haar beschrijving van Tove Ditlevsen (1917-1976) eruit. Ook hier blijkt dat Muusses bijzondere voelsprieten had voor toekomstige waardering. Er kwam niet alleen een Ditlevsen revival in Denemarken, maar ook de in 2020 verschenen Nederlandse vertalingen van Ditlevsens werk werden door de recensenten laaiend enthousiast ontvangen. De gebeurtenissen in een armoedig milieu beschreven door de ogen van een puber noemt Muusses onovertroffen. Van de IJslandse literatuur noemt ze alleen Halldór Laxness (1902-1998).
In haar bespreking van de Scandinavische poëzie – Muusses behandelt geen drama – begint ze weer met Zweden en noemt naast andere bekende auteurs weer Harry Martinson, die blijkbaar een van haar favorieten is. Ze karakteriseert hem als een dichter ‘die met dezelfde liefde filosofeert over de kosmos als over korstmossen’ (Muusses 1949, 569). Ze grijpt terug naar het avant-gardisme in Finland met de Zweedstalige Edith Södergran (1892-1923) en ziet bij oudere dichters zoals Gunnar Björling en Rabbe Enckell een ‘zeer geavanceerd moderne vorm’ (Muusses 1949, 570). Noorwegen daarentegen laat niet meteen modernistische stromingen zien, maar voor de Noorse dichtkunst ziet Muusses bij vrouwelijke auteurs belangrijke nieuwe stemmen: Gunvor Hofmo (1921-1995) en Astrid Tollefsen (1897-1973), bij wie eenzaamheid en onverschilligheid in de maatschappij kernwoorden zijn.
Muusses sluit haar overzicht af met Deense lyriek, waar ze de schuldvraag terugvindt die ze ook bij de Noorse schrijvers van na de oorlog aantreft. Met de dichter en vertaler Paul la Cour (1902-1956), van wie Muusses ook gedichten heeft vertaald, sluit ze af. Ze kan zich inleven in zijn ideeën over het dichterschap. Dichten is een ‘nieuwe manier scheppen om te leven. Dichter is ieder in wie de eenheid van alle dingen leeft en getuigt, het dichten zelf komt in de tweede plaats’ (Muusses 1949, 572).
Muusses’ overzicht is een blauwdruk voor de latere literatuurgeschiedenissen. Hieruit mag blijken dat Muusses een grote kennis had van de Scandinavische literatuur en dat ze in staat was al vroeg tendensen te herkennen.

Onvermoeibare missionaris
Martha Muusses is binnen twee velden actief geweest als een onvermoeibare missionaris voor de Nederlandse taal en literatuur in Zweden. Eerst in het academische veld door haar onderwijs in de Nederlandse taal met steun van haar kleine grammatica (Kortfattad holländsk grammatik). Als overgang naar het literaire veld kan haar tekstboekje voor studenten worden gezien (Holländska texter), met zijn keuze van Nederlandse teksten uit romans, novellen en essays van de eeuwwisseling tot de Tweede Wereldoorlog: van Marcellus Emants (Een nagelaten bekentenis) tot Beb Vuyk (Duizend eilanden). Door haar publicaties in kranten en tijdschriften, door haar bundel met vertaalde poëzie van 1880 tot 1945 en door haar beide overzichten van Nederlandse literatuur (1946, 1947) heeft ze een leemte gevuld in het Zweedse literaire veld. Ze is daarbij gezien en gesteund door invloedrijke Zweedse figuren in het literaire veld van haar tijd, zoals Olof Lagercrantz en Artur Lundkvist. Door Muusses heeft de Nederlandse literatuur in Zweden een gerespecteerde positie gekregen.
Wat haar Zweeds betreft waren er stemmen die kritiek uitten, maar daartoe behoorde in ieder geval niet Olof Lagercrantz. Het is mogelijk dat Muusses in haar vertaalwerk dank verschuldigd was aan haar collega en vriendin, dr. Carin Pihl (1886-1969), taalwetenschapper binnen de Zweedse dialectologie. Zij zou eventueel degene kunnen zijn die haar heeft overgehaald om overal het adjectief ‘holländsk’ te gebruiken in plaats van ‘nederländsk’. In de inleiding bij Hollands litteraturhistoria schrijft Muusses: ‘den holländska (eller, som vi själva säger, den nederländska) litteraturen’ (‘de Hollandse, of, zoals we zelf zeggen, de Nederlandse’). Desondanks mag men ervan uitgaan dat Muusses, die haar Zweeds op volwassen leeftijd leerde, heel blij was met de correcties van haar vriendin. Ze richt in het voorwoord van Hollands litteraturhistoria dan ook een woord van hartelijke dank aan Carin Pihl.

Docente, vertaalster, maar ook dichteres van naam
Inmiddels is er na Van Marken (1984) door onderzoekers in zowel Zweden als Nederland onderzoek gedaan naar Muusses. Er is voldoende bekend over de rol die Martha Adriana Muusses als docente heeft gespeeld in het academische veld en als vertaalster in het literaire veld. Toch ligt er nog een schat aan informatie in de archieven. De literaire nalatenschap van Muusses bevindt zich in het Literatuurmuseum in Den Haag. Bij de inventarisatie daarvan is een lijst opgesteld met de titels van de vele lezingen die Muusses in opeenvolgende tijdsperioden heeft gehouden in onder andere Indië, Stockholm, Kopenhagen, Oslo. De nalatenschap is omvangrijk en veelzijdig: knipselboeken, enveloppen met brieven, materiaal voor lezingen, boekbesprekingen, aantekeningen, een stencil met een lijst van Nederlandse boeken in het Zweeds (wat er vertaald is en wanneer), een envelop met eigen, ongepubliceerde gedichten, een poëziealbum met ‘kleine gezegden die ik mooi en waar vind’, een dagboek van 15 januari 1919- sept. 1920, een envelop met Zweedse vertalingen van ‘Beatrijs’ en ‘Maria Lecina’, verschillende enveloppen met vertalingen uit het Nederlands, Deens, Noors en Duits, van werk van Henriëtte Roland Holst en van proza van Marsman, schoolschriften met opstellen, getuigschriften een aanbevelingsbrieven, een envelop met ‘Brieven van beroemde schrijvers en schrijfsters’.
Een nadere bestudering van al dit materiaal zou een interessante verdieping in de kennis over haar persoonlijkheid en haar werkzaamheden kunnen opleveren. Tot de inventaris behoort ook een lijst met titels van gedichten gedateerd 1920-1962. Martha Muusses was immers niet alleen docente Nederlands en vertaalster, maar ook zelf een dichteres van naam. Een aantal van haar gedichten en teksten is niet uitgegeven. Ze maakte ook vertalingen die niet zijn uitgegeven. In de nalatenschap is bijvoorbeeld sprake van een door Muusses vertaald fragment uit Gorters Mei dat door de Zweedse componist Lennart Lundén (1914-1966) op muziek is gezet voor een gemengd koor (zoals ook ‘Alltid den första’ van Albert Verwey). Welk stuk uit Mei was dat? Gaat het om de beginregels die in Hollands litteraturhistoria staan afgedrukt (p.126) en ook in Landvinning?
Ook de uitgave van de gedichten van literaire auteurs als Karin Boye en Harry Martinson in een tijd waarin Scandinavische literatuur door onder meer de parodieën van Annie M.G. Schmidt en kritieken op de lijvige romans van Trygve Gulbranssen een slechter image kreeg is interessant voor verder onderzoek. Waarom werd er in die naoorlogse periode voorbijgegaan aan de avant garde en modernistische poëzie van onder meer Boye en Martinson? Is het te vergelijken met de introductie van Henriette Roland Holst in Zweden? Ook het literaire klimaat in Zweden veranderde en politieke dichters als Roland Holst pasten daar niet in. De introductie van Roland Holst kan dus een mislukte cultural transfer worden genoemd. Hier is ruim gelegenheid voor verder onderzoek.

Petra Broomans en Ingrid Wikén Bonde


Terug naar overzicht >>>

Dit bericht werd geplaatst in de categorie Vertalers vanuit het Nederlands, Zweeds.